33595 |
tros vruchten |
tros:
ideosyncr.
tros (L432p Susteren),
WBD/WLD
tròs (L432p Susteren)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
33959 |
trossen |
haamkwasten:
(enk)
hāmkwas (L432p Susteren)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
fier:
fĭĕr (L432p Susteren),
grootheid:
grōēted (L432p Susteren),
opschepper:
opsjöpper (L432p Susteren)
|
vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
trots:
trots (L432p Susteren),
tròts (L432p Susteren)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwen (L432p Susteren),
tròwə (L432p Susteren)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
trouwpak (L432p Susteren)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
trico (L432p Susteren),
triko (L432p Susteren),
trui:
trui (L432p Susteren)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] || Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
tering:
téring (L432p Susteren),
tééring (L432p Susteren)
|
Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tøi̯ǝrǝ (L432p Susteren)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamer:
tyi̯ǝrhamǝr (L432p Susteren),
tyǝrhāmǝr (L432p Susteren)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|