21619 |
twintig frank |
twintig frank:
twingtig frang (L432p Susteren)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33597 |
ui, ajuin |
unne:
unne (L432p Susteren)
|
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
#NAME?
unnekook (L432p Susteren)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
uier:
ȳi̯ǝr (L432p Susteren),
ȳǝr (L432p Susteren)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ūūl (L432p Susteren)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
oetblinke (L432p Susteren),
ōētblinkə (L432p Susteren)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19028 |
uitbrander |
berisping:
bərisping (L432p Susteren),
rappelementje:
rappellemenjte (L432p Susteren),
schrobbering:
sjrobbering (L432p Susteren),
standje:
e sjtanjte (L432p Susteren),
uitbrander:
ōētbrànjər (L432p Susteren)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || iemand een afkeurende opmerking geven [struffen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
uitprakkiseren:
oetprakkezere (L432p Susteren),
ōētpràkkəzeerə (L432p Susteren),
verzinnen:
verzinne (L432p Susteren)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
afploegen:
ãf[ploegen] (L432p Susteren)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uitdrukken:
oetdrökke (L432p Susteren),
uiten:
ūūtə (L432p Susteren)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|