34348 |
vlekziekte |
brand:
branjtj (L432p Susteren),
vlekziekte:
vlekziekte (L432p Susteren)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
22154 |
vleugel |
pijp:
pīp (L432p Susteren),
vleugel:
vleugel (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
mv.
vleugele (L432p Susteren)
|
Een u-vormig houten voorwerpje met haken op beide armen waar in het midden de spil doorloopt die er vast in is bevestigd en waarop de klos los ronddraait. De snaar loopt tweemaal om het drijfwiel en doet door middel van de kleinere snaarschijf die vast aan de klos zit en door middel van de grotere snaarschijf, de ø̄trendelø̄, die vastgeklemd zit aan de spil respectievelijk klos en vleugel draaien, waarbij de klos sneller draait dan de vleugel, omdat de snaarschijf aan de klos kleiner is dan de snaarschijf die we trendel noemen (WBD II.4, pag. 929). Zie afb. 52. [N 34, B13] || vleugel || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
II-7, III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
schoepen:
schoepen (L432p Susteren)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
draaien:
WBD/WLD
drèjə (L432p Susteren),
muggendans (subst.):
ideosyncr.
mókkendans (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24444 |
vliegend ongedierte |
vliegjes:
m.v.
vleegskes (L432p Susteren)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
paardsnet:
paardsnet (L432p Susteren),
vliegennet:
vlēgǝnęt (L432p Susteren)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlēgər (L432p Susteren),
windvogel:
wĕndjvogel (L432p Susteren),
weͅnjtvōgəl (L432p Susteren),
in de grote wei
wèndjvogel (L432p Susteren)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger [SND (2006)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmechien (L432p Susteren),
vliegtuig:
vleegtūūch (L432p Susteren)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegfeljt (L432p Susteren),
vleegvèltj (L432p Susteren)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33598 |
vlies in een vrucht |
keets:
ideosyncr.
kitsj (L432p Susteren)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|