33975 |
voorstrengen |
voorstrengen:
vø̄rštręŋǝ (L432p Susteren),
voorzeel:
vø̄rzęi̯l (L432p Susteren)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
veurteike (L432p Susteren)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34015 |
vooruit |
vooruit:
vǝrut (L432p Susteren)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
25097 |
vooruitkomen, vorderen |
avanceren:
avensere (L432p Susteren),
opschieten:
òpsjeetə (L432p Susteren)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30100 |
voorwerkers |
voorwerkers:
vø̄rwerǝkǝrs (L432p Susteren)
|
Metselstenen voor de buitenste spouwmuur, en meer in het algemeen voor metselwerk dat in het zicht blijft. Voorwerkers zijn meestal eerste keus metselstenen. Zie voor het woordtype 'façadestenen' ook het lemma 'Kleine stenen' in wld ii.8, pag. 70. [N 31, 35f; monogr.]
II-9
|
25406 |
voorwerp waarmee men de laatste haren van het varkenslijf brandt |
stro:
štrø̄ǝ (L432p Susteren)
|
Met dit voorwerp brandt men de na het krabben achtergebleven haren af. Het lemma valt uiteen in twee delen: één deel waarin de ouderwetse methoden worden genoemd b.v. stro e.d. en een deel waarin moderner gereedschap is opgenomen b.v. gasbrander. Het branden met stro e.d. kan gebeuren door met een bosje brandend stro over het varkenslijf te strijken, of door een strovuurtje onder het varken te stoken, terwijl het dier is opgehangen. Voor het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert, zie men het lemma ''mes''.' [N 28, 33c; monogr.]
II-1
|
18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
verzichtig (L432p Susteren),
vərzichtich (L432p Susteren)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19712 |
vork |
fourchette:
verschèt (L432p Susteren)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur (L432p Susteren),
⁄t gevrèur (L432p Susteren)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29897 |
vorstpan |
verstpan:
vēspan (L432p Susteren
[(id)]
)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|