e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

Gevonden: 4880
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolster van een noot schaal: ideosyncr.  sjaal (Susteren), WBD/WLD  sjaol (Susteren) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spond: šponj (Susteren) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomijs bol ijs: baol ies (Susteren), grondijs: grónjtīēs (Susteren) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: ideosyncr.  bōānekroet (Susteren, ... ), WBD/WLD  bôênəkrōēt (Susteren, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bont als apart kledingstuk pels: péls (Susteren) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: buiṇṭ ɛn blaouw gəsjlāgə (Susteren) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bont geruite langwerpige omslagdoek plag: plak (Susteren) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bontkraag pels: péls (Susteren) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bónjtmanjtel (Susteren) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
bonzen bonken: bónkə (Susteren), bonzen: bónze (Susteren) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4