e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vulstok, vulijzer vulijzer: vø̜līzǝr (Susteren) Pook waarmee men de rand van de binnenhaam met stro vult. Er zijn verschillende modellen. Linssen (1967, pag. 96) definieert een vulstok als volgt: "Houten lat met een inkerving aan een punt, waarmee men het stro tijdens het vullen op de gewenste plaats duwt": Zie afb. 76. [N 36, 42] II-10
vuursteen vuursteen: vuursjtein (Susteren) vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)] III-2-1
vuurtang, sinteltang tang: taŋ (Susteren) vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
vuurtong pin: penǝ (Susteren) Het tongvormige metalen voorwerp dat met behulp van een hefboom op en neer kan schuiven in het blaasgat van de onder het smidsvuur aangebrachte smidsvorm. De vuurtong dient enerzijds om het blaasgat vrij te houden van sintels en as en anderzijds om de luchtstroom van de blaasbalg of ventilator naar het vuur toe te regelen. Zie ook afb. 9. [N 33, 17] II-11
vuurvaste mortel chamotte: šǝmǫt (Susteren) Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c] II-9
vuurvaste stenen vuurvaste stenen: vȳrvastǝ štęjn (Susteren) Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.] II-8
vuurvaste tegels vuurvaste plavuizen met chamotte: vȳrvastǝ plavȳzǝ met šemǫt (Susteren) De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.] II-1
waaienx waaien: wĕje (Susteren), wèje (Susteren), ⁄t wĕjde (Susteren) het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4
waaks waakhond: ideosyncr.  waakhòndj (Susteren), waaks: WBD/WLD  wààksj (Susteren) Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)] III-2-1
waarde van 30 stuiver daalder: ene daalder (Susteren) waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)] III-3-1