24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wŏrtel (L432p Susteren),
ideosyncr.
wórtel (L432p Susteren),
WBD/WLD
wórtəl (L432p Susteren)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
WBD/WLD
krààch (L432p Susteren)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
stronk:
štruŋk (L432p Susteren)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
uittrekken:
ūttrękǝ (L432p Susteren)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
hofmoortjes:
hofmuurkes (L432p Susteren),
hofmoren:
hofmoere (L432p Susteren),
suikermoortjes:
sukermuurkes (L432p Susteren)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
18117 |
wrat |
wrattel:
frattel (L432p Susteren)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrief (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
vrí:f (L432p Susteren)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
mokkig:
mókkig (L432p Susteren),
wrevelig:
vreevəlich (L432p Susteren)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (L432p Susteren),
vrīēvə (L432p Susteren)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (L432p Susteren),
vréngə (L432p Susteren)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|