18310 |
bovenstuk van een jurk |
jak:
jak (L432p Susteren)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperial (L432p Susteren),
impərĭĕjàl (L432p Susteren)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenstock:
bōͅvənštoͅk (L432p Susteren)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
20140 |
box |
loopbak:
loupbak (L432p Susteren),
looprek:
louprék (L432p Susteren)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
braojpan (L432p Susteren)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
verse worst van varkensvlees
braodwoos (L432p Susteren)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
brààf (L432p Susteren),
brááf (L432p Susteren),
⁄t kèènjt is braaf (L432p Susteren)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braakland:
brǭklanjtj (L432p Susteren),
brǭklant (L432p Susteren)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (L432p Susteren),
braakliggen:
brǭklegǝ (L432p Susteren)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
aardbellen:
erbələ (L432p Susteren),
bramelen:
braomel (L432p Susteren),
-
braomel (L432p Susteren),
bramelten:
brōāmĕlt (L432p Susteren)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|