20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
déksəl (L432p Susteren)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33916 |
dempig |
dempig:
dø̜mpex (L432p Susteren)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
ideosyncr.
den (L432p Susteren),
WBD/WLD
dèn (L432p Susteren)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dènke (L432p Susteren)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
den:
dènne (L432p Susteren),
dennenappel:
ideosyncr.
dennenappel (L432p Susteren),
WBD/WLD
dènnənàppəl (L432p Susteren)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenoaljt (L432p Susteren)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
pinwortel:
pinwórtel (L432p Susteren),
wortel:
ideosyncr.
wórtel (L432p Susteren),
WBD/WLD
wórtəl (L432p Susteren)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
dèjsəmə (L432p Susteren),
mengelen:
mèngele (L432p Susteren)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeneet (L432p Susteren, ...
L432p Susteren,
L432p Susteren),
deugniet:
deugneet (L432p Susteren),
kwajong:
kwaojóng (L432p Susteren)
|
deugniet [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
dömpel (L432p Susteren)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|