e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

Gevonden: 4880
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van een doodskist deksel: déksəl (Susteren) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
dempig dempig: dø̜mpex (Susteren) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: ideosyncr.  den (Susteren), WBD/WLD  dèn (Susteren) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denken denken: dènke (Susteren) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel den: dènne (Susteren), dennenappel: ideosyncr.  dennenappel (Susteren), WBD/WLD  dènnənàppəl (Susteren) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennennaalden: dennenoaljt (Susteren) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
dennenwortel pinwortel: pinwórtel (Susteren), wortel: ideosyncr.  wórtel (Susteren), WBD/WLD  wórtəl (Susteren) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
desemen desemen: dèjsəmə (Susteren), mengelen: mèngele (Susteren) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
deugniet deugeniet: deugeneet (Susteren, ... ), deugniet: deugneet (Susteren), kwajong: kwaojóng (Susteren) deugniet [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deuk in een hoed dumpel: dömpel (Susteren) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3