e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

Gevonden: 4880
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderslag helle slag: ene héllesjlaag (Susteren), knetterslag: knèttərsjlààch (Susteren) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk hommelkoppen: hŭmmelköp (Susteren), hommellucht: hómməllóch (Susteren) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx hommel: den hŭmmel (Susteren), hŏmmel (Susteren) donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4
donker worden, duisteren duister worden: duuster wére (Susteren), dūūstər wéérə (Susteren) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
donker, duisterx donker: dónkel (Susteren), duister: dūūster (Susteren), dūūstər (Susteren) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
donkerbruine koe vale koe: vāl [koe] (Susteren) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dons, nestveren dons: dóns (Susteren), duivelshaar: duuvelshaore (Susteren) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) dood: dooed (Susteren), dôêt (Susteren) dood [SGV (1914)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zn.) dood: (a-achtige naslag).  dôet (Susteren) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodlopende weg keerweg: keipwég (Susteren) een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)] III-3-1