19246 |
iets (leren) beheersen |
mannen:
manne (L331p Swalmen)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
in acht nemen:
in ach numme (L331p Swalmen),
waren:
wéére (L331p Swalmen)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
pongel:
pôngel (L331p Swalmen)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (L331p Swalmen),
òpkròppe (L331p Swalmen)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
eikke (L331p Swalmen),
ijke (L331p Swalmen)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
bazelen:
bazele (L331p Swalmen),
ijlen:
īēle (L331p Swalmen),
wazelen:
wààzele (L331p Swalmen)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L331p Swalmen)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
slidderbaan:
sjlidderbaan (L331p Swalmen),
[Met afbeelding].
sjlidderbaan (L331p Swalmen)
|
Glijbaan (op ijs of sneeuw). || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmöts (L331p Swalmen)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
(soms).
īēskèègel (mv.) (L331p Swalmen),
ijskiekel:
īēskèèkel (mv.) (L331p Swalmen),
ijspegel:
iespegels (mv.) (L331p Swalmen),
ijspin:
(minder).
īēspin (mv.) (L331p Swalmen)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|