34177 |
kalfsvlies |
net:
nɛt (L331p Swalmen)
|
Het vlies waarin het kalf zit als het geboren wordt. [N 3A, 55]
I-11
|
34188 |
kalfziekte, melkziekte |
kalfskrankheid:
kāfskraŋkhęi̯t (L331p Swalmen),
kalfsziekte:
kalfsziekte (L331p Swalmen)
|
Een stofwisselingsziekte waarvan de aanleiding is het vrij plotseling op gang komen van de melkafscheiding na het kalven. De zieke dieren maken een suffe indruk, herkauwen niet meer en hebben dikwijls een wat trage mestafzetting. Door de boeren wordt de melkziekte vaak verward met de kopziekte. Het zijn allebei deficiëntieziekten: bij melkziekte gaat het om een gebrek aan calcium, bij kopziekte echter om een gebrek aan magnesium. Zie ook het lemma ''kalfziekte'', ''melkziekte'' in wbd I.3, blz. 460.' [N 3A, 99; N 52, 1; A 48A, 2; monogr.]
I-11
|
31354 |
kaliber |
kaliber:
kalibǝr (L331p Swalmen)
|
In het algemeen de benaming voor verschillende werktuigen waarmee de juiste maat van een werkstuk of een stuk gereedschap kan worden bepaald. De draadklink is een ronde schijf met sleuven van verschillende breedte waarnaast de afmetingen staan vermeld. Door draad, metaalplaat enz. in de meest passende sleuf te leggen kan de dikte van het materiaal worden afgelezen. De gatenmal heeft de vorm van een puntig stalen blad of een stalen kegel en wordt in het op te meten gat gehouden. Op de schaalverdeling van het werktuig kan vervolgens de diameter van het gat worden afgelezen. Zie ook afb. 88. [N 33, 296; N 64, 83b-d]
II-11
|
22157 |
kalk gemengd met verbrijzelde stenen |
kalksteen:
kalksjtein (L331p Swalmen)
|
kalk gemengd met verbrijzelde stenen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34554 |
kalkoen |
schroet:
šrūt (L331p Swalmen)
|
Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.]
I-12
|
18838 |
kalm, bedaard |
kalm:
kalm (L331p Swalmen),
rustig:
röstig (L331p Swalmen),
stil:
sjtil (L331p Swalmen)
|
kalm [SGV (1914)] || niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23308 |
kalot |
potsje:
petsjke (L331p Swalmen)
|
kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
34170 |
kalven |
kalven:
kāvǝ (L331p Swalmen)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
29872 |
kalveraarde |
afval:
āf˲val (L331p Swalmen)
|
Kleiafval die ontstond tijdens het koekstrijken. Met de kalveraarde werd de holte voor de uitstulping aan de kop van de pan gevuld. In L 374 nam de pannenmaker een beetje klei van de pan en maakte daarmee de kop. Er was daar geen afval. Een kleine hoeveelheid klei noemde men hier een hampeltje leem (hęmp\lk\ lęjm). [monogr.]
II-8
|
33352 |
kalverhokje, kalverbak |
kalverkist:
[kalver]kes (L331p Swalmen),
kalverkooi:
kāvǝrkōi̯ (L331p Swalmen)
|
In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.]
I-6
|