e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalfsvlies net: nɛt (Swalmen) Het vlies waarin het kalf zit als het geboren wordt. [N 3A, 55] I-11
kalfziekte, melkziekte kalfskrankheid: kāfskraŋkhęi̯t (Swalmen), kalfsziekte: kalfsziekte (Swalmen) Een stofwisselingsziekte waarvan de aanleiding is het vrij plotseling op gang komen van de melkafscheiding na het kalven. De zieke dieren maken een suffe indruk, herkauwen niet meer en hebben dikwijls een wat trage mestafzetting. Door de boeren wordt de melkziekte vaak verward met de kopziekte. Het zijn allebei deficiëntieziekten: bij melkziekte gaat het om een gebrek aan calcium, bij kopziekte echter om een gebrek aan magnesium. Zie ook het lemma ''kalfziekte'', ''melkziekte'' in wbd I.3, blz. 460.' [N 3A, 99; N 52, 1; A 48A, 2; monogr.] I-11
kaliber kaliber: kalibǝr (Swalmen) In het algemeen de benaming voor verschillende werktuigen waarmee de juiste maat van een werkstuk of een stuk gereedschap kan worden bepaald. De draadklink is een ronde schijf met sleuven van verschillende breedte waarnaast de afmetingen staan vermeld. Door draad, metaalplaat enz. in de meest passende sleuf te leggen kan de dikte van het materiaal worden afgelezen. De gatenmal heeft de vorm van een puntig stalen blad of een stalen kegel en wordt in het op te meten gat gehouden. Op de schaalverdeling van het werktuig kan vervolgens de diameter van het gat worden afgelezen. Zie ook afb. 88. [N 33, 296; N 64, 83b-d] II-11
kalk gemengd met verbrijzelde stenen kalksteen: kalksjtein (Swalmen) kalk gemengd met verbrijzelde stenen? [N 93 (1983)] III-3-2
kalkoen schroet: šrūt (Swalmen) Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.] I-12
kalm, bedaard kalm: kalm (Swalmen), rustig: röstig (Swalmen), stil: sjtil (Swalmen) kalm [SGV (1914)] || niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)] III-1-4
kalot potsje: petsjke (Swalmen) kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)] III-3-3
kalven kalven: kāvǝ (Swalmen) Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.] I-11
kalveraarde afval: āf˲val (Swalmen) Kleiafval die ontstond tijdens het koekstrijken. Met de kalveraarde werd de holte voor de uitstulping aan de kop van de pan gevuld. In L 374 nam de pannenmaker een beetje klei van de pan en maakte daarmee de kop. Er was daar geen afval. Een kleine hoeveelheid klei noemde men hier een hampeltje leem (hęmp\lk\ lęjm). [monogr.] II-8
kalverhokje, kalverbak kalverkist: [kalver]kes (Swalmen), kalverkooi: kāvǝrkōi̯ (Swalmen) In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.] I-6