e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiskassen haantje drinken: haantje drinkə (Swalmen), hênkə drinkə (Swalmen), ketsen: ketse (Swalmen), steentje ketsen: Sub ketse.  sjteinke ketse (Swalmen), Sub sjtein.  sjteinke ketse (Swalmen) II. Keilen, kiskassen. || Keilen. || kiskassen (over t water) [SGV (1914)] || Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)] III-3-2
kiskassen: steentje kievel: Zie onder ketsje.  kievel (Swalmen) Platte steen om mee te keilen. III-3-2
klaar om gebakken te worden klaar voor de oven: klǭr vø̄r dǝ ǭvǝ (Swalmen) Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a] II-1
klaarkomen klaarkomen: klaor kômme (Swalmen), klaorkôome (Swalmen) gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] III-1-4
klagen kuimen: kūūme (Swalmen), lamenteren (<fr.): lémmetêêre (Swalmen) droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)] III-3-1
klam trekken aantrekken: āntrɛkǝ (Swalmen) Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a] I-11
klam, klef klam: klam (Swalmen, ... ) vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)] III-4-4
klamvaars plakkerd: plɛkǝrt (Swalmen) Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b] I-11
klank van een klok klank: klank (Swalmen) De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)] III-3-3
klant klant: klantj (Swalmen, ... ) iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)] III-3-1