e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kosten uitdoen: waat doon ze ōēt (Swalmen) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: k^oͅstər (Swalmen), köster (Swalmen) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3
kostganger kostganger: kostgengər (Swalmen) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kostschool kostschool: kossjool (Swalmen), kóssjool (Swalmen) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kermenaaj (Swalmen) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dompig (weer): (meestal).  dómpig (Swalmen), donker (weer): donkəl wêr (Swalmen), grijs (weer): gries (Swalmen), griēs (Swalmen), grijzig: griezig (Swalmen), heiig: heiig (Swalmen), (zelden).  heijig (Swalmen), loerachtig (weer): loerechtig (Swalmen), t zal gaan vriezen.  loeͅr’echtig wèèr (Swalmen), mollige lucht: ein mollige lōch (Swalmen), mottig (weer): móttig wèèr (Swalmen), môttig (Swalmen), nevelig (weer): (meestal).  neevelig (Swalmen), ozelig (weer): ozelig (Swalmen), schuiverig (weer): sjuuvərig (Swalmen), triestig (weer): triestig wèèr (Swalmen), zuur (weer): zoeͅr wèèr (Swalmen) donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koudbeitel koudbeitel: kāt˱bęjtǝl (Swalmen) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude mist koude grijs: kaaje grīēs (Swalmen), koude nevel: ’ne kaaje neeͅvel (Swalmen) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude noordwind: kaaje naordwindj (Swalmen), koude wind: unə kaajə windj (Swalmen), schrale wind: ’ne sjroale windj (Swalmen), wind uit het vriesgat: ’ne windj oet ’t vreeͅsgaat (Swalmen) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kaad vūūr (Swalmen), kâatvūūr (Swalmen) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2