e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lammetjespap boekweitsmeelpap: bookesmaelpap (Swalmen) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
lamoen kerstel: kǝrštɛl (Swalmen) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
lamp lamp: lamp (Swalmen) lamp [SGV (1914)] III-2-1
lampenpit lemmet: lemend (Swalmen), wiek: wēk (Swalmen) lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
lancet vlijm: vlîem (Swalmen) Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)] III-1-2
landauer landauer: landauer (Swalmen) een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] III-3-1
landjeveroveren landje steken: Ook metskesjtaeke genoemd.  lendjesjtaeke (Swalmen), Vgl. pag. 426 sub sjtaeke: lendje sjtaeke (zie landj).  lendje sjtaeke (Swalmen), mesje steken: Vgl. pag. 426 sub sjtaeke: metsjke sjtaeke (zie mets).  metsjke sjtaeke (Swalmen), Zie lendjesjtaeke.  metsjkesjtaeke (Swalmen) Een kinderspel, waarbij door met een zakmes te gooien binnen een op de grond afgetekende ruimte land wordt afgenomen van de tegenstander. || Het lendjesjtaeke beoefenen. || Het metsjkestaeke beoefenen. III-3-2
landrol wel: wɛl (Swalmen) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: schtreek (Swalmen), sjtreek (Swalmen, ... ) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)] III-4-4
lang schortlint scholkenlint: sjolkelinjer (Swalmen) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3