| 24918 |
bergtop |
spits:
sjpits (L331p Swalmen),
top:
toep (L331p Swalmen)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L331p Swalmen)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
| 21527 |
bericht |
tijding:
tiejing (L331p Swalmen)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
birkebessem (L331p Swalmen)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 18060 |
beroerte |
beslag:
besjlāāg (L331p Swalmen),
besjlâach (L331p Swalmen)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 26051 |
berrie |
ber(ri)g:
bø̜rx (L331p Swalmen),
boom:
(mv)
bø̜i̯m (L331p Swalmen),
karrenboom:
(mv)
kęrǝbø̜i̯m (L331p Swalmen)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
| 20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummeld (L331p Swalmen),
besjumməlt (L331p Swalmen),
grijs:
gries (L331p Swalmen)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20416 |
beschuit met muisjes |
beschuiten met muizenkeuteltjes:
besjuute mit mōēzekeutelkes (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
| 20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
besjuutepap (L331p Swalmen)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33166 |
besjes aan de aardappelplant |
knopen:
knȳp (L331p Swalmen),
poepaardappelen:
pupɛrpǝlǝ (L331p Swalmen),
poepaardappeltjes:
pupɛrpǝlkǝs (L331p Swalmen)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|