18403 |
pruik |
pruik:
prūūk (L331p Swalmen)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
pruim:
prôem (L331p Swalmen)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (L331p Swalmen),
prōēmə (L331p Swalmen)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
pruusə (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18926 |
prutsen |
aankloten:
aanklôote (L331p Swalmen),
broddelen:
brôddele (L331p Swalmen),
brôodele (L331p Swalmen),
foddelen:
fôodele (L331p Swalmen),
hannesen:
hannese (L331p Swalmen),
prutsen:
prutse (L331p Swalmen),
verknoeien:
vèrknôôje (L331p Swalmen)
|
ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
hooiklaas:
hèùjklaos (L331p Swalmen),
sukkelaar:
sukkəlêr (L331p Swalmen)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gefoddel:
gefôodel (L331p Swalmen),
gepruts:
gepruts (L331p Swalmen),
prutswerk:
prutswerk (L331p Swalmen),
prutswèrk (L331p Swalmen)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lurke (L331p Swalmen),
lurkə (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34513 |
pseudovogelpest |
vogelpest:
vōgǝlpɛs (L331p Swalmen)
|
Pseudovogelpest, New-Castle ziekte is een virusziekte. Ademnood en zenuwstoornissen zijn de voornaamste kenmerken, ook verdwijnt de leg plotseling bijna helemaal. [N 19, 64]
I-12
|
20311 |
puber |
herfsthaan:
(gezegd van jongens).
herfshaan (L331p Swalmen),
jongere:
jóngere (L331p Swalmen)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|