| 26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
zicht:
zex (L331p Swalmen)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|
| 33043 |
blad van de zicht |
blad:
blāt (L331p Swalmen)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
| 32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L331p Swalmen),
blader:
blāi̯ǝr (L331p Swalmen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
| 24718 |
bladerloze boom |
kale boom:
WLD
kale-b’aum (L331p Swalmen)
|
Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33504 |
bladkool, snijkool |
los hoofdje:
los hötje (L331p Swalmen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
| 21835 |
bladzijde |
blad:
blāād (L331p Swalmen)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L331p Swalmen),
blaffə (L331p Swalmen)
|
blaffen [SGV (1914)] || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
| 19458 |
blaker |
blaker:
blaoker (L331p Swalmen)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
ruts (L331p Swalmen),
WLD
ruts (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 29838 |
blaren |
blaren:
blǭrǝ (L331p Swalmen)
|
Blaarvorming op het produkt bij het bakken, veroorzaakt door korrels ijzererts die in de klei zijn blijven zitten. [monogr.]
II-8
|