e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stapvoets gaan stappen: štapǝ (Swalmen) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
station statie (<lat.): sjtatie (Swalmen), sjtààsie (Swalmen) de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)] III-3-1
steeg, steegje gats, gatsje: gats (Swalmen), gatsj (Swalmen, ... ), steeg, steegje: schteeg (Swalmen), schteegskə (Swalmen), straat, straatje: sjträötje (Swalmen) een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)] III-3-1
steek steek: schteek (Swalmen), sjtéek (Swalmen) steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] III-1-2, III-1-3
steek met drie hoeken tuit: téut (Swalmen) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-3-3
steekklomp steekklomp: štē̜kklomp (Swalmen) Klomp, aan de onderkant voorzien van een ijzeren plaat ter bescherming tegen de scherpe rand van het blad van de schop. Een klomp die op deze wijze was bewerkt, noemde men in L 270: met ijzer beslagen (met˱ ī̄z\r b\ēlāg\). [monogr.] II-8
steekpasser spitspasser: špetspɛsǝr (Swalmen) Werktuig voor het uitzetten van maten en voor het trekken van cirkelbogen. Het bestaat uit twee rechte benen met scherpe punten die aan de bovenzijde met een scharnier verbonden zijn. Zie ook afb. 79. [N 33, 252a-b; N 33, 252k; N 66, 1b] II-11
steekschop voor klei steekschup: štē̜kšø̜p (Swalmen) Platte, vierkante schop. De steekschop was doorgaans van hout vervaardigd, waardoor de gestoken klei er niet aan bleef vastkleven, vooral wanneer het hout voortdurend nat werd gemaakt. Het schopje was voorzien van een korte steel. De schrooischup was een scherpe steekschop, met een aan de hoes aangelaste stevige ijzeren pen haaks aan de schop. Tot rond de jaren dertig, toen men begon met het mechanisch delven van klei, was de schrooischup een onmisbaar stuk gereedschap voor de kleidelver. Door middel van een stevige trap op de ijzeren pen met de steekklomp, werd de schrooischup pal langs de verticale wand in de kleilaag gedreven, teneinde het afsteken van een nieuwe kleilaag te vergemakkelijken (Tegels Dialek, pag. 118). [N 98, 35; monogr.] II-8
steeksleutel steeksleutel: štē̜kšlø̜tǝl (Swalmen  [(enkele en dubbele bek)]  ) Niet verstelbare, stalen sleutel met open bek die wordt gebruikt voor het vast- en losdraaien van moeren. De steeksleutel kan enkel of dubbel zijn uitgevoerd. In het laatste geval hebben de twee bekken direct op elkaar volgende afmetingen. In tegenstelling tot de ringsleutel kan men met de steeksleutel de bout of moer aan de zijkant vastgrijpen. Zie ook afb. 197. Het woordtype gassleuter (P 47) is specifiek van toepassing op een platte steeksleutel die wordt gebruikt voor werkzaamheden aan gasleidingen. Zie ook afb. 197d. [N 33, 300a-c; N 64, 78a; monogr.] II-11
steel smikkestek: šmekǝštɛk (Swalmen) Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.] I-10