19300 |
verkeerd handelen |
bederven:
bederve (L331p Swalmen)
|
verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34171 |
verkeerd liggen |
in een wrong liggen:
in een wrong liggen (L331p Swalmen)
|
Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49]
I-11
|
21399 |
verkeren |
vrijen:
vrieje (L331p Swalmen),
vriejə (L331p Swalmen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
sjans:
sjans (L331p Swalmen)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrieje (L331p Swalmen),
vriejə (L331p Swalmen),
vrii̯ə (L331p Swalmen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
stijf worden:
sjtîêf (L331p Swalmen)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21390 |
verklaren |
verklaren:
verkloarə (L331p Swalmen)
|
verklaren [SGV (1914)]
III-3-1
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
sjtīēf vanne kaaj (L331p Swalmen)
|
verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21392 |
verkoper |
verkoper:
verkeu[i̯}pər (L331p Swalmen)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
verkaojd (L331p Swalmen),
vèrkââjt (L331p Swalmen),
vǝrkāi̯t (L331p Swalmen)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
I-9, III-1-2
|