| 24964 |
vloed, hoogtij |
hoogwater:
hoogwater (L331p Swalmen),
was:
was (L331p Swalmen)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 33668 |
vloeiweide |
vloeiwei:
vlujwęi̯ (L331p Swalmen),
wetering:
wetering (L331p Swalmen)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
| 21784 |
vloek |
vloek:
vlook (L331p Swalmen),
vlôok (L331p Swalmen)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21395 |
vloeken |
nondejun:
nondejuje (L331p Swalmen),
vloeken:
vlookə (L331p Swalmen),
vlôôke (L331p Swalmen)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L331p Swalmen)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (L331p Swalmen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
| 22059 |
vlooien |
vlooien:
vleu (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 17937 |
vlug lopen |
hel lopen:
hel loupe (L331p Swalmen)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 34016 |
vlugger |
allez:
alē (L331p Swalmen),
allez-hup:
alēi̯ høp (L331p Swalmen)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
| 33867 |
vocht afscheiden |
vemen:
vē̜mǝ (L331p Swalmen)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|