id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24964 | vloed, hoogtij | hoogwater: hoogwater (Swalmen), was: was (Swalmen) | vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4 |
33668 | vloeiweide | vloeiwei: vlujwęi̯ (Swalmen), wetering: wetering (Swalmen) | Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58] I-8 |
21784 | vloek | vloek: vlook (Swalmen), vlôok (Swalmen) | een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] III-3-1 |
21395 | vloeken | nondejun: nondejuje (Swalmen), vloeken: vlookə (Swalmen), vlôôke (Swalmen) | godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)] III-3-1 |
27185 | vloer | vloer: vlūr (Swalmen) | Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9 |
19702 | vloertegel | plavuis: pləvy(3)̄s (Swalmen) | een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1 |
22059 | vlooien | vlooien: vleu (Swalmen) | Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)] III-3-2 |
17937 | vlug lopen | hel lopen: hel loupe (Swalmen) | lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2 |
34016 | vlugger | allez: alē (Swalmen), allez-hup: alēi̯ høp (Swalmen) | Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10 |
33867 | vocht afscheiden | vemen: vē̜mǝ (Swalmen) | [N 8, 45, 46 en 48] I-9 |