| 25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
water:
water (L331p Swalmen)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|
| 33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) stoppen:
štø̜p (L331p Swalmen),
(ze heeft) was aan de demen:
was ān dǝ dēmǝ (L331p Swalmen)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
| 18217 |
vod |
voddel:
foddəl (L331p Swalmen),
foddələ (L331p Swalmen),
fôddel (L331p Swalmen)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 21396 |
voddenkoopman |
voddelenkramer:
foddəlekreemər (L331p Swalmen)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 22064 |
voederbak |
voederbak:
voorbak (L331p Swalmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de graanbak (waar de verschillend mengsels in worden bewaard)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 33412 |
voederbak voor de kippen |
voerbak:
vōrbak (L331p Swalmen)
|
De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d]
I-6
|
| 22063 |
voederbeurt |
voederen, het -:
voore (L331p Swalmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een voederbeurt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 33229 |
voederbieten |
kroten:
krotǝ (L331p Swalmen),
krǫtǝ (L331p Swalmen),
voerkroten:
vōrkrotǝ (L331p Swalmen),
vōrkrǫtǝ (L331p Swalmen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
| 21958 |
voederen |
voederen:
voore (L331p Swalmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de duiven een voederbeurt geven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22073 |
voedermengsel voor duiven die moeten presteren (thans) |
vliegvoeder:
vleegvoor (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt men thans het fabrieksmatig bereide, speciale voedermengsel voor duiven die moeten presteren [N 93 (1983)]
III-3-2
|