| 18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bólhood (L331p Swalmen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 17605 |
bolle wangen |
dikke wangen:
dieke wange (L331p Swalmen)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33907 |
bolspat |
bolspat:
bǫlšpat (L331p Swalmen)
|
Een zachte zwelling van het spronggewricht, waarbij zich vocht met daarin harde weefseldeeltjes in het gewricht ophoopt. Eén van de zogenaamde zachte beengebreken. Bolspat wijst op slijtage van het gewricht of op een chronische ontsteking. Zie ook het lemma ''spat'' (7.25). Zie afbeelding 21.' [A 48A, 54g; N 8, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
| 21009 |
bolster van een noot |
helle schaal:
WLD
hèl-sjáál (L331p Swalmen),
schaal:
sjaal (L331p Swalmen)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
| 32326 |
bom, spon |
spond:
šponj (L331p Swalmen)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
| 32322 |
bomgat, spongat |
bommengat:
bomǝgā.t (L331p Swalmen)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
| 25114 |
bomijs |
bol ijs:
boal ies (L331p Swalmen)
|
ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)]
III-4-4
|
| 20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
WLD
boonekroet (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
bonenkruidje:
bonekruudje (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
| 18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pils (L331p Swalmen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bunt ɛn blau gəslāgə (L331p Swalmen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|