| 26809 |
waterlossing |
talud:
tǝrly (L331p Swalmen)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
| 24641 |
watermunt |
munt:
WLD
muntj (L331p Swalmen),
pepermunt:
paepermuntj (L331p Swalmen)
|
Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpôkke (L331p Swalmen),
wàterpôkke (L331p Swalmen)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 31336 |
waterpomptang |
waterpomptang:
wātǝrpomptaŋ (L331p Swalmen)
|
Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.]
II-11
|
| 33631 |
waterput |
put:
pøt (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
pøͅt (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
waterput:
waterpøͅt (L331p Swalmen),
wātərpøͅt (L331p Swalmen),
welput:
wɛlpøͅt (L331p Swalmen)
|
[DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 08] [SGV (1914)]
I-7
|
| 24274 |
waterral |
waterhoentje:
waaterheunke (L331p Swalmen),
waterheunke (L331p Swalmen)
|
waterral || waterral (28 onzichtbaar levende vogel van moerassen; roep geluid heel opvallend [kroeïe-kroeï] en geluid of er een varken wordt gekeeld [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24666 |
waterranonkel |
boterbloem:
WLD
bòotterblòom (L331p Swalmen),
vloot:
Ranunculus fluitans; bedreigde waterplant in water met stroomsnelheid van meer dan 1 m. per sec.
vloat (L331p Swalmen)
|
Waterboterbloem (ranunculus aquatilis). Waterplant; de ondergedoken bladeren zijn slap, fijn verdeeld; de drijvende bladeren zijn ongeveer niervormig met 3-5 brede, gekartelde slippen; de bloemen zijn groot, vrij lang gesteeld, en wit met met een gele voe [N 92 (1982)] || waterranonkel, vlottende
III-4-3
|
| 33093 |
waterring van de mijt |
krans:
krāns (L331p Swalmen)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 24275 |
watersnip |
geitenmelker:
geitemelker (L331p Swalmen),
watersnep:
waa.tersjnep (L331p Swalmen),
watersjnep (L331p Swalmen)
|
watersnip || watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24433 |
watertor |
waterkever:
waterkaever (L331p Swalmen)
|
watertor: Hoe noemt u de grote zwarte tor die ónder het wateroppervlak leeft? [N100 (1997)]
III-4-2
|