| 24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jônge (L331p Swalmen),
WLD
joonge (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 25135 |
wervelwind |
wervelwind:
wirvelwindj (L331p Swalmen),
windmannetje:
windjmenke (L331p Swalmen)
|
wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 24399 |
wesp |
wesp:
wisp (L331p Swalmen)
|
wesp [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
wéthaajer (L331p Swalmen),
wêthaajer (L331p Swalmen)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wętstęi̯.n (L331p Swalmen)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
| 32900 |
wetten met de wetsteen |
wetten:
wętǝ (L331p Swalmen)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
| 29146 |
weverij |
weefhuis:
wē̜fhūs (L331p Swalmen)
|
Ruimte waarin geweven wordt. Naast een ruimte in het huis (zie het lemma ɛweefkamerɛ) kan de plaats waar geweven wordt ook buiten het huis zijn, bijv. een schuur, zomerhuisje of een spinhuis. De weverij kan ook een afdeling in een fabriek betekenen.' [N 39, 4; N 5A øIŋ, 9a; monogr.]
II-7
|
| 24408 |
wezel |
wezel:
wezəl (L331p Swalmen)
|
wezel [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 25290 |
wicht, maat van 50 kilo |
zak:
zák (L331p Swalmen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 100 pond, dat is 50 kg [wicht]Wilt u bij de volgende inhoudsmaten aangeven of ze gelden voor vaste stoffen (bijv. graan, meel, etc.) of voor vloeistoffen (bijv. water, bier etc.) of voor allebei. [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
gram:
gram (L331p Swalmen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|