e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterwortelen moren: mū.rǝ (Swalmen), mūrǝ (Swalmen), wintermoren: wentjǝrmūrǝ (Swalmen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip mok: moek (Swalmen), wip: wep (Swalmen, ... ), wip (Swalmen), De kinjer sjpele oppe wip.  wip (Swalmen) Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20] || Wip. I-11, III-3-2
wipneus stoepneusje: sjtoep naeske (Swalmen), stompneus: stjompnaas (Swalmen) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen mokken: moekke (Swalmen), wippen: wepə (Swalmen), wippe (Swalmen), De kinjer zin aan t wippe.  wippe (Swalmen) I. Schommelen, wippen. || Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || Wippen. III-3-2
wispelturig het op zijn heupen hebben: op zien heupe (Swalmen) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] III-1-4
wisselen ruilen: rûule (Swalmen), wisselen: wêssele (Swalmen) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselen van de tanden breken: brɛ̄kǝ (Swalmen), wisselen: wesǝlǝ (Swalmen) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden breken: brē̜kǝ (Swalmen) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselvallig weer regenachtig (weer): réégənegtig (Swalmen), t weer staat te luimen]: loerechtig waer (Swalmen), ’t is loerechtig (Swalmen), ’t sjteit te loere (Swalmen) niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Swalmen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9