| 19221 |
zijn woede luchten |
afkoelen:
âafkeule (L331p Swalmen)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23360 |
zijpad |
zijpad:
ziejpaad (L331p Swalmen)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
sjreursgāāt (L331p Swalmen)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 24725 |
zijtak |
zijtak:
zietak (L331p Swalmen),
WLD
ziejtàk (L331p Swalmen)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 27824 |
zijwand |
karplanken:
kɛrplɛŋk (L331p Swalmen),
karrenplanken:
kɛrǝplɛŋk (L331p Swalmen),
planken (mv.):
plęŋk (L331p Swalmen),
plɛŋk (L331p Swalmen),
zijplanken:
ziplɛŋk (L331p Swalmen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
| 24851 |
zijwortel |
kweerwortelen:
kwaerwortele (L331p Swalmen),
zijtakken:
zie⁄tek (L331p Swalmen)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
| 25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
duitse morgen:
duitse morge (L331p Swalmen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 21625 |
zilveren één frank |
frank:
frang (L331p Swalmen)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 21624 |
zilvergeld |
zilvergeld:
zilvergeldj (L331p Swalmen)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 24758 |
zilverschoon |
ganzerik:
WLD
ganzerik (L331p Swalmen)
|
Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|