| 19222 |
zuchten |
kuimen:
kūūme (L331p Swalmen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
| 21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
zōēke (L331p Swalmen),
zūkə (L331p Swalmen)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 20286 |
zuigfles |
fles:
fles (L331p Swalmen),
pulle (du.):
poel (L331p Swalmen)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 21324 |
zuinig |
zuinig:
zuunig (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L331p Swalmen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
| 20518 |
zure haring |
zure haring:
zoere hering (L331p Swalmen),
zoerə hééring (L331p Swalmen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
zoer branje (L331p Swalmen),
zoerbranje (L331p Swalmen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 33618 |
zuring, groente |
zuring:
zuring (L331p Swalmen)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
| 18033 |
zuur oprispen |
branden, zuur -:
zoer branje (L331p Swalmen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 24730 |
zuurbes |
kwee:
kweeje (L331p Swalmen),
WLD
kweeje (L331p Swalmen)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|