| 18248 |
borstspeld |
spang:
sjpang (L331p Swalmen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18323 |
borststuk van een schort |
bovenstuk:
baovesjtök (L331p Swalmen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 33968 |
borsttuig |
borstgescheer:
bǫrs˲gǝšēr (L331p Swalmen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
| 18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (L331p Swalmen),
flêures (L331p Swalmen)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18528 |
borstzak(je) |
pochettasje (<fr.):
posjetteske (L331p Swalmen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33713 |
bos |
bos:
bǫs (L331p Swalmen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33516 |
bos groente |
bussel:
bössel (L331p Swalmen),
busseltje:
WLD
bösselke (L331p Swalmen)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 24669 |
bosanemoon |
keesbloem:
keesbloom (L331p Swalmen),
WLD
keesbloom (L331p Swalmen)
|
Bosanemoon (anemone nemorosa). Een 5 tot 25 cm hoge plant met lange kruipende wortelstok; de gewone bladeren zijn handvormig gedeeld, langgesteeld, aan de stengel 3 handvormig samengestelde, langgesteelde omwindselbladeren in een krans; de bloemen groeien [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 20734 |
bosbessenvlaai |
marmelenvlaai:
marmeleflaaj (L331p Swalmen)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L331p Swalmen),
manetop:
mānǝtǫp (L331p Swalmen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|