18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q032b Sweikhuizen),
klómpə (Q032b Sweikhuizen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klunterə (Q032b Sweikhuizen)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
knellen:
knellə (Q032b Sweikhuizen)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kniele (Q032b Sweikhuizen)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
knielkussen:
knielkösse (Q032b Sweikhuizen)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19076 |
knoest |
aas:
WLD
aos (Q032b Sweikhuizen)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24723 |
knop waaruit twijg groeit |
knop:
WLD
knŏĕp (Q032b Sweikhuizen)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
sjmoezə (Q032b Sweikhuizen)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21016 |
koolraap |
kolraap:
WLD
kólrááp (Q032b Sweikhuizen)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koarbank (Q032b Sweikhuizen)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|