23538 |
miskleren |
miskleren:
mèskleijer (Q032b Sweikhuizen)
|
De misgewaden, miskleren [miskleer, mèskleijer, getuug?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23553 |
miswijn |
miswijn:
mèswien (Q032b Sweikhuizen)
|
De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21598 |
mompelen |
motsen (<du.):
Van Dale (DN): motzen, mopperen, kankeren.
mótsə (Q032b Sweikhuizen)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
sjaun wéér (Q032b Sweikhuizen)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19356 |
mopperen |
motzen (du.):
Van Dale (DN): motzen, mopperen, kankeren.
mótsə (Q032b Sweikhuizen)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-1-4
|
25130 |
motregen, fijne regen |
muggenpis:
möggəpis (Q032b Sweikhuizen)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
sprenkelen:
sjprénkələ (Q032b Sweikhuizen)
|
zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q032b Sweikhuizen)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
18184 |
naakt |
naaks:
naaksj (Q032b Sweikhuizen)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21816 |
nabootsen |
nadoen:
naodoon (Q032b Sweikhuizen)
|
iemands stemgeluid imiteren [nabootsen, papegaaien] [N 87 (1981)]
III-3-1
|