20846 |
rozijn |
rozijn:
WLD
rəzien (Q032b Sweikhuizen)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
WLD
roesjə (Q032b Sweikhuizen)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25148 |
rukwind |
stroef:
sjtroef (Q032b Sweikhuizen),
windstoot:
wéndjsjtŏĕat (Q032b Sweikhuizen)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristie (Q032b Sweikhuizen)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
WLD
sááp (Q032b Sweikhuizen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
WLD
sááp (Q032b Sweikhuizen, ...
Q032b Sweikhuizen)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
WLD
səvoujəkèùəl (Q032b Sweikhuizen)
|
De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
sjeepke (Q032b Sweikhuizen)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18402 |
scheermes |
schaars:
sjaasj (Q032b Sweikhuizen)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20510 |
schenkel |
schenk:
sjêenk (Q032b Sweikhuizen)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|