21820 |
binnensmonds praten |
mompelen:
mompələ (Q032b Sweikhuizen)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19352 |
bits |
scherp:
sjerp (Q032b Sweikhuizen, ...
Q032b Sweikhuizen)
|
vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
bloasbalg (Q032b Sweikhuizen)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
strontvlieg:
WLD
sjtròòntvlēēg (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksemschicht:
bliksəmsjig (Q032b Sweikhuizen)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24629 |
bloembol |
bol:
WLD
bol (Q032b Sweikhuizen)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knoop:
WLD
knŏĕp (Q032b Sweikhuizen)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33507 |
blutsen, van een appel |
geknutst:
WLD
gəknötsjt (Q032b Sweikhuizen)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24569 |
boeket |
poes:
WLD
poeĕs (Q032b Sweikhuizen)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21309 |
boerin |
boerin:
boerin (Q032b Sweikhuizen)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|