20364 |
verkering |
verkering:
vərkiearing (Q032b Sweikhuizen)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vriejə (Q032b Sweikhuizen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjáált (Q032b Sweikhuizen)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18242 |
versiersel |
sieraad:
seerroad (Q032b Sweikhuizen)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versjleetə (Q032b Sweikhuizen)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24497 |
verwelken |
verslakken:
WLD
vərsjlèkkə (Q032b Sweikhuizen)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20304 |
verwend kindje |
pungel:
pungəl (Q032b Sweikhuizen)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffe dréénkə (Q032b Sweikhuizen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
WLD
vĭĕg (Q032b Sweikhuizen)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24961 |
vijver |
wijert:
wĭēərt (Q032b Sweikhuizen)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|