e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sweikhuizen

Overzicht

Gevonden: 499

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van een doodskist deksel: dèksəl (Sweikhuizen) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
den den: WLD  dèn (Sweikhuizen) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenappel dennenkuif: WLD; cf WNT sub kuif  dènnəkŭŭf (Sweikhuizen) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel stronk: WLD  sjtronk (Sweikhuizen) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3
dode dode: doajə (Sweikhuizen) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] III-2-2
dode tak stek: WLD  sjtèk (Sweikhuizen) Een dode tak (stek). [N 82 (1981)] III-4-3
dodenhuisje lijkenhuis: liekehōēs (Sweikhuizen) Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)] III-3-3
dom dom: dōm (Sweikhuizen) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] III-3-3
dood (bn.) overleden: evvərlijə (Sweikhuizen) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodsklok doodsklok: doadsklok (Sweikhuizen) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3