23387 |
doopwater |
wijwater:
wiewater (Q032b Sweikhuizen)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
doordeweekse mis:
door de wééəkse mès (Q032b Sweikhuizen)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
drĭēəjkòlk (Q032b Sweikhuizen)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20500 |
drank |
drank:
drànk (Q032b Sweikhuizen)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20499 |
drinken |
lessen:
lésjə (Q032b Sweikhuizen)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zōēplap (Q032b Sweikhuizen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft over:
⁄t blif euvər (Q032b Sweikhuizen)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20554 |
drop |
houtkoek:
houtkook (Q032b Sweikhuizen)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
druilerig (weer):
druulərig (Q032b Sweikhuizen),
nat koud:
naatkawd (Q032b Sweikhuizen)
|
nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21817 |
druk praten |
brazelen:
braazələ (Q032b Sweikhuizen)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|