| 20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begraffenis (L246a Swolgen),
begräffenis (L246a Swolgen)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L246a Swolgen)
|
begraven
III-2-2
|
| 18807 |
begrijpen |
bezei-en:
bezejje (L246a Swolgen)
|
begrijpen, nadenken
III-1-4
|
| 18798 |
begrip, besef |
belul:
belul (L246a Swolgen),
besef:
besĕf (L246a Swolgen),
bezei:
bezei (L246a Swolgen)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || inzicht
III-1-4
|
| 24301 |
bek |
muil:
moel (L246a Swolgen)
|
muil
III-4-2
|
| 31451 |
bektang, buigtang |
kraaienbek:
krɛjǝ(n˱)bɛk (L246a Swolgen)
|
In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.]
II-11
|
| 21357 |
bekvechten |
muilvechten:
moelvèchte (L246a Swolgen),
stechelen:
stĕchele (L246a Swolgen)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
bloake Paase (L246a Swolgen)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 32572 |
bemesten |
mesten:
mēstǝ (L246a Swolgen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
| 31690 |
benedenstuk van de boom |
vot:
vǫt (L246a Swolgen)
|
Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.]
II-12
|