e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swolgen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ouders ouders: elders (Swolgen), ĕlders (Swolgen) ouders [SGV (1914)] III-2-2
ouderwets ouderwets: alderwèts (Swolgen) ouderwets [SGV (1914)] III-1-3
ovenpaal scheutel: šø̄ǝtǝl (Swolgen), schieter: sxītǝr (Swolgen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
overgordijn gordijn: goͅrdin (Swolgen) gordijn III-2-1
overrijp, beurs buikziek: boekzīēk (Swolgen) overrijp I-7
overschot, restant meerrest: Vör de mieërrest: wat het overige betreft, voor de rest, of verder.  mieërrest (Swolgen) overschot, restant III-4-4
overtuigd overtuigd: ŏvertuugd (Swolgen) overtuigd [SGV (1914)] III-1-4
overtuigen overtuigen: ŏvertuuge (Swolgen) overtuigen [SGV (1914)] III-1-4
paal van de weideafrastering paal: pǭl (Swolgen), varenpaal: vǭrǝpǭl (Swolgen), weidepaal: węi̯ǝpǭl (Swolgen) De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.] I-8
paard paard: pē̜rt (Swolgen) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9