| 18827 |
bezorgd |
bezwaard:
bezwāōrd (L246a Swolgen)
|
bekommerd, bezorgd
III-1-4
|
| 17996 |
bibberen |
razelen:
razele (L246a Swolgen)
|
bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 23200 |
bidden |
beden:
bɛ̄je (L246a Swolgen)
|
bidden [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 20450 |
bidprentje |
doodsprentje:
uitgereikt bij iemands overlijden
dodsprīntje (L246a Swolgen)
|
bidprentje; gedachtenisprentje
III-2-2
|
| 23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
biechte (L246a Swolgen)
|
biechten [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 21270 |
bieden |
bieden:
bieje (L246a Swolgen),
bijə (L246a Swolgen)
|
bieden [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20830 |
bier |
bier:
bier (L246a Swolgen),
bîêr (L246a Swolgen),
bieër van paters vätje: zeer goed bier. De paters Franciskanen in Venray hadden een eigen brouwerij voor het klooster
biər (L246a Swolgen)
|
bier [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 34238 |
biestmelk |
biest:
bist (L246a Swolgen)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
| 33249 |
bietenloof, bladerkroon |
loof:
luǝf (L246a Swolgen)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
| 33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
uitdunnen:
ytdønǝ (L246a Swolgen)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|