| 33707 |
poel |
poel:
pūl (L246a Swolgen)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
| 24949 |
poel, plas |
poel:
pūūl (L246a Swolgen)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 19418 |
poken |
oprakelen:
oprø͂ͅkələ (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen),
rakelen:
rōͅkələ (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen),
rø͂ͅkələ (L246a Swolgen)
|
oprakelen, oppoken || opstoken || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 31551 |
polijsten |
polijsten:
polīstǝ (L246a Swolgen)
|
Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.]
II-11
|
| 17657 |
pols |
pols:
pò:ls (L246a Swolgen)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 31183 |
pompenmaker |
pompenslager:
pōmpǝslē̜gǝr (L246a Swolgen)
|
Koperslager die zich vooral toelegt op het vervaardigen en plaatsen van waterpompen. Toen in L 329 de waterleiding haar intrede deed, bleef daar aanvankelijk pompenmaker het woord om een loodgieter aan te duiden; thans wordt het woord in deze betekenis vrijwel niet meer gebruikt. [N 66, 56; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
| 19474 |
pook |
rakelijzer:
rōͅkəlīzər (L246a Swolgen),
rø͂ͅkəlizər (L246a Swolgen)
|
pook [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19957 |
poort |
poort:
pǫrt (L246a Swolgen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
| 33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̜tǝr (L246a Swolgen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
| 19838 |
portaal |
portaal:
poͅrtōͅl (L246a Swolgen)
|
portaal
III-2-1
|