29984 |
schraag |
schraag:
sxrāx (L246a Swolgen)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
18133 |
schram |
schram:
schroam (L246a Swolgen),
schröm (L246a Swolgen)
|
schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
schröme (L246a Swolgen)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
vreten:
vrēͅtə (L246a Swolgen)
|
vreten
III-2-3
|
17947 |
schrede |
schrede:
schrij (L246a Swolgen)
|
schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwake (L246a Swolgen)
|
schreeuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (L246a Swolgen)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikke (L246a Swolgen)
|
schrikken
III-1-4
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sxrøbər (L246a Swolgen)
|
schrobber
III-2-1
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
sxrūf˱drǭt (L246a Swolgen)
|
De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11
|