| 17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetels (L246a Swolgen)
|
sproet(en) [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprŏkkele (L246a Swolgen)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sprütte (L246a Swolgen),
spruitje:
sprütje (L246a Swolgen)
|
spruitkool (coll.) || spruitkool, een spruitje
I-7
|
| 18066 |
spruw |
spruw:
sprŏw (L246a Swolgen)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L246a Swolgen)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stǭkīzǝr (L246a Swolgen
[(van ijzer)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
| 17819 |
staan |
staan:
stoan (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 20125 |
staart |
koeienstaart:
kuwǝstart (L246a Swolgen),
staart:
start (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen,
L246a Swolgen,
L246a Swolgen,
L246a Swolgen),
stárt (L246a Swolgen),
stubstaart:
stoebstárt (L246a Swolgen),
zwans:
zwāns (L246a Swolgen)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || staartstompje || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
| 21272 |
stad |
stad:
stad (L246a Swolgen),
stat (L246a Swolgen)
|
stad [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 28377 |
stal |
stal:
sta.l (L246a Swolgen),
stal (L246a Swolgen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|