| 19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zŏmmerhuuske (L246a Swolgen)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
buəmkwekər (L246a Swolgen)
|
[RND 10]
I-7
|
| 30188 |
tuinmuur |
tuin:
tȳn (L246a Swolgen)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
| 19466 |
turf |
kluiten:
klytǝ (L246a Swolgen)
|
Met de benaming ''turf'' duidt men doorgaans een brok veen aan van een bepaalde vorm en grootte dat men door steken uit hoogveen of door baggeren uit laagveen verkrijgt. Verschillende bewerkingen worden op dat brok veen toegepast voordat het als brandstof kan dienen. Soms bedoelt men met ''turf'' veengrond of veen in het algemeen. [I, 1; monogr.]
II-4
|
| 20116 |
turfmolm |
molm:
olm (L246a Swolgen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
| 26795 |
turfspa |
turfschup:
tø̜rfsxøp (L246a Swolgen)
|
Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.]
II-4
|
| 20427 |
tweeling |
tweeling:
twelling (L246a Swolgen)
|
tweeling
III-2-2
|
| 30096 |
tweesteense muur |
tweesteense:
twiǝstɛns (L246a Swolgen)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
| 26481 |
tweetakrijn |
tweetaktrijn:
tweetaktrijn (L246a Swolgen)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|