| 20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bam (L246a Swolgen)
|
boterham (kinderwoord)
III-2-3
|
| 20716 |
boterham met kaas |
kazenboterham:
kiəzəbotəram (L246a Swolgen)
|
een boterham met kaas
III-2-3
|
| 20832 |
boterham met stroop |
botterham met kruit:
botəram met kryt (L246a Swolgen)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
| 20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
botəram met vɛt (L246a Swolgen)
|
boterham met vet
III-2-3
|
| 19549 |
boterpot |
duppen:
døͅpə (L246a Swolgen)
|
boterpot
III-2-1
|
| 19517 |
botervlootje |
boterschoteltje:
botərsxøtəlkə (L246a Swolgen),
botervlootje:
botərvlyətjə (L246a Swolgen)
|
botervlootje
III-2-1
|
| 33644 |
bouwland |
`:
fē̜.lt (L246a Swolgen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 19682 |
bouwval |
barak:
brak (L246a Swolgen),
schabraak:
sxabrāk (L246a Swolgen)
|
barak, keet, bouwvallig huis || oud bouwvallig gebouw
III-2-1
|
| 32729 |
bouwvoor |
nerf/erf:
dǝ ɛrǝf (L246a Swolgen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
| 26306 |
bovenbonkelaar |
bonkelaar:
bonkelaar (L246a Swolgen)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|