| 20387 |
bruidegom |
bruidegom:
brudegom (L246a Swolgen),
bruigom:
brugem (L246a Swolgen)
|
bruidegom [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 20390 |
bruiloft |
bruiloft:
brulleft (L246a Swolgen),
brŭleft (L246a Swolgen)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L246a Swolgen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 34196 |
brulziekte |
bruls zijn:
(de koe is) brøls (L246a Swolgen)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
| 25116 |
bui, regenbui |
bijs:
bīēs (L246a Swolgen),
bui:
buuj (L246a Swolgen),
regenbui:
règenbuu (L246a Swolgen)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 17634 |
buik |
buik:
boek (L246a Swolgen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien(t) (L246a Swolgen)
|
ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
| 25058 |
bundel, bussel |
bos:
boes (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L246a Swolgen),
ongeveer 1 ha., 3 m‰rge.
boender (L246a Swolgen)
|
bunder [SGV (1914)] || bunder, landmaat
III-4-4
|
| 24890 |
buntgras |
smele:
smeel (L246a Swolgen)
|
buntgrashalm
III-4-3
|