| 17702 |
darm |
darm:
derrum (L246a Swolgen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
| 18250 |
das, sjaal |
das:
das (L246a Swolgen)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 18898 |
de baas spelen |
domineren:
dómmeniere (L246a Swolgen)
|
de baas spelen
III-1-4
|
| 32340 |
de banden inkorten |
opkorten:
opkǫrtǝ (L246a Swolgen)
|
De door het krimpen van de duigen te ruim geworden banden korter maken. De kuiper verwijdert dan de oude klinknagels, maakt de band korter, slaat nieuwe klinkgaten in de uiteinden en klinkt de band weer aan elkaar met nieuwe klinknagels. [monogr.]
II-12
|
| 20395 |
de echtelijke staat |
trouw, de -:
ien euren trouw hebben ze het goed gedaan: is de tijd dat ze getro7uwd zijn hebben ze succes gehad
trouw (L246a Swolgen)
|
tijd dat men getrouwd is
III-2-2
|
| 32763 |
de eg |
eg:
ęx (L246a Swolgen)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
| 32685 |
de ploeg verstellen |
(de ploeg) verschevelen:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L246a Swolgen)
|
I-1
|
| 19640 |
de was blauwen |
de was doorslaan:
de wèsch deursloan (L246a Swolgen)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19681 |
de was bleken |
bleken:
bleͅi̯kə (L246a Swolgen)
|
bleken van de was
III-2-1
|
| 19716 |
de was doen |
de was doen:
de wɛs dūn (L246a Swolgen),
vroebelen:
vrubələ (L246a Swolgen),
was:
wɛs (L246a Swolgen)
|
de was doen || het wassen || wrijven over het wasbord
III-2-1
|