| 33035 |
graanzwad, rij gemaaide halmen |
jaan/gaan:
gǭn (L246a Swolgen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden geven weer hetgeen men wel het "ouderwets graanzwad" (Goossens 1963, 100) noemt: zowel de lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid, alsook de rij pikkelingen die na het aftrekken met de zicht liggen te wachten tot ze gebonden worden tot garven. Volgens Goossens o.c. komt het gezwad-gebied overeen met het gebied waar het graan met de zeis wordt gemaaid. Strikt genomen gaat het hier om het resultaat van de maaihandeling: de hoeveelheid gemaaide halmen. De typen gang, jaan en baan echter geven ook aan de hoeveelheid die men gaat maaien (een baan, enz. maaien) alsook het "lege", afgemaaide stuk van het veld; zie voor dit laatste begrip het lemma ''maaipad'' (4.2.11). In kaart 25 zijn de oudere heteroniemen opgenomen. De geografische verspreiding van baan in Haspengouw is weergegeven in kaart 26; Goossens 1963, I.104 en II.52 noemt het daar een jonger synoniem van gang of jaan dat betekenisuitbreiding heeft gekregen vanuit "maaipad" tot "graanzwad"; zie ook hier kaart 28. Vergelijk ook de kaarten bij de lemma''s ''zwad, houw'' (3.1.4) en ''gezwad, regel gemaaid gras'' (3.1.5) in aflevering I.3. [Goossens 1963, 100]
I-4
|
| 24318 |
graat |
graat:
grāōt (L246a Swolgen),
groat (L246a Swolgen),
visgraat:
visgrāōt (L246a Swolgen)
|
graat [SGV (1914)] || graat ve vis || visgraat
III-4-2
|
| 21177 |
gracht |
graaf:
graaf (L246a Swolgen)
|
gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
| 20137 |
graf |
graf:
graf (L246a Swolgen)
|
graf [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 20228 |
grafsteen |
grafsteen:
grafstieën (L246a Swolgen)
|
grafsteen
III-2-2
|
| 21460 |
grap |
muis:
mŏjs (L246a Swolgen)
|
ui (grap) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19208 |
grappig |
lollig:
lollig (L246a Swolgen),
putzig (du.):
poetsig (L246a Swolgen)
|
grappig [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 32848 |
gras |
gras:
gras (L246a Swolgen),
grãs (L246a Swolgen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
| 32862 |
gras (af)maaien |
afmaaien:
af[maaien] (L246a Swolgen)
|
Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
| 32852 |
grasspriet |
grasspiertje:
[gras]spīrkǝ (L246a Swolgen)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|