23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L246a Swolgen)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|
26734 |
heizode |
heivlag:
hęi̯vlax (L246a Swolgen)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33725 |
hek |
hekken:
hękǝ (L246a Swolgen)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
klapveken:
klapvē̜kǝ (L246a Swolgen),
varen:
vǭrǝ (L246a Swolgen)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
hekken:
hèkke (L246a Swolgen)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
29323 |
hekel |
hekel:
hękǝl (L246a Swolgen),
hekelkam:
hękǝlkām (L246a Swolgen)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|
26148 |
hekken |
hekken:
hękǝ (L246a Swolgen),
hekwerk:
hękwęrǝk (L246a Swolgen)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
sxęjǝ (L246a Swolgen)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
gaar:
(bijw.).
gaar (L246a Swolgen),
gans:
ps. JK nakijken (begrip: met gans erbij?).
gāns (L246a Swolgen),
heel en gans:
hieël en gans (L246a Swolgen),
helegaar:
hieëlegar (L246a Swolgen),
ram:
t Is ram fout, wat ge gemákt het: het is helemaal fout, wat je gemaakt hebt.
ram (L246a Swolgen),
rats:
Rats scheif: helemaal scheef.
rats (L246a Swolgen),
schon:
t Ete is schon óp gegÅØn: het eten is helemaal opgegaan.
schon (L246a Swolgen)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
24911 |
helling, talud |
afhang:
áfhang (L246a Swolgen)
|
helling, talud
III-4-4
|