| 24336 |
kikkerdril |
bibbel:
bibbel (L246a Swolgen),
kikvorsenbibbel:
kikvorsenbibbel (L246a Swolgen),
kwakvorsenbibbel:
kwɛkfoͅrsəmbebəl (L246a Swolgen)
|
kikkerdril || kikkerrit [RND]
III-4-2
|
| 24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)bibbel, bibber:
bibbel (L246a Swolgen),
kikvorsenbibbel (L246a Swolgen),
kwɛkfoͅrsəmbebəl (L246a Swolgen)
|
kikkerdril || kikkerrit [RND]
III-4-2
|
| 26184 |
kikkers |
kikvorsen:
kekvǫrsǝ (L246a Swolgen)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
| 24309 |
kikkervisje |
pannenstaart:
pannestárt (L246a Swolgen)
|
kikkerlarve
III-4-2
|
| 17600 |
kin |
kin:
kin (L246a Swolgen)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 20308 |
kind (algemene benaming) |
blaag:
blaag (L246a Swolgen),
kind:
kīēnd (L246a Swolgen)
|
kind
III-2-2
|
| 20173 |
kind (troetelnaam) |
diertje:
dierke (L246a Swolgen),
kruipertje:
krüpperke (L246a Swolgen),
troeltje:
troeleke (L246a Swolgen)
|
klein kind (koosnaam) || klein meisje (kooswoord) || koosnaam voor kind
III-2-2
|
| 18073 |
kinkhoest |
kinkhoest:
kinkhoest (L246a Swolgen)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 29843 |
kippen |
hennen:
hɛnǝ (L246a Swolgen),
tuten:
tȳtǝ (L246a Swolgen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 33407 |
kippenrek, hoenderrek |
horde:
hǫrt (L246a Swolgen)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|