e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droogzolder meelzolder: mē̜lzø̜ldǝr (Tegelen), zolder: zø̜ldǝr (Tegelen) De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c] II-1
drop suikerpek: sókkerpaek (Tegelen), sôkkerpáek (Tegelen, ... ) aftreksel van de zoethoutwortel || drop [Weijnen BN 01 (1938)] || laurierdrop || staafdrop III-2-3
dropwater suikerpek: sokkerpaek (Tegelen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater maken schuimpje trekken: sjüm’ke-trêkke (Tegelen) opzuigen door de kinderen van schuimende dropwater uit de sjümkesfles III-2-3
druilerig en koud weer druilerig (weer): drūūlerig (Tegelen), klef: klef (Tegelen), miezelig (weer): miezelig waer (Tegelen), miezerig (weer): miezerig (Tegelen), mīēzerig (Tegelen, ... ), mottig (weer): mottig (Tegelen), nat (weer): naat (Tegelen, ... ), nāāt (Tegelen), nāt (Tegelen), natsig (weer): náet⁄sig (Tegelen), vies (weer): fies (Tegelen), zouwel(weer): ’n zauwel-waer (Tegelen), zouwelig (weer): zauwəlig (Tegelen), zuipnat: ziép⁄náat (Tegelen) door en door nat || druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig, vochtig || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk heen en weer lopen op en neer lopen: op en neer laope (Tegelen), rondrennen: ronkrénne (Tegelen), rondvegen: ròngkvaege (Tegelen) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
drukknoop knipper: knippers (Tegelen) drukknopen III-1-3
drukte, gedoe bohei (rh.): cf. WNT III, I, kol. 78 s.v. "boeha - boehaai, boha(ai), bohei, beha(ai) thans meestal met een p: poeha(ai), poha(ai), poehei, poehé, poechai, pochai"= gewoonlijk in toepassing op: onnodige of overdreven drukte .... etc.; zie ook s.v. "boehamaker"; cf. VD s.v. "boha"zie boeha; cf. VD s.v. "boeha, poeha"in bet. van onnodige drukte, rumoer, ophef om een nietige zaak: veel boeha maken  behèj (Tegelen), gedoens: gedoons (Tegelen) drukte || drukte, gedoe, rompslomp III-1-4
druktemaker bohei-maker: De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.  behèjmaeker (Tegelen) druktemaker III-1-4
drukvorm mal: mal (Tegelen), vorm: vǫrǝm (Tegelen) Drukvorm die wordt gebruikt bij het persen van bloempotten. [N 49, 48] II-8